Een faillissement kan pas worden uitgesproken als een schuldenaar meerdere schuldeisers heeft (het ‘pluraliteitsvereiste’). Maar dat is soms moeilijk aan te tonen.
Een man wordt door de rechtbank Oost-Brabant failliet verklaard. Dit geschiedde op verzoek van de Belastingdienst, waaraan de man een schuld heeft. Hiertegen gaat de man in hoger beroep bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hij stelt dat er maar één schuldeiser is. Hij had weliswaar een schuld aan een bedrijf maar die is inmiddels overgenomen en ingelost door een andere BV. De man is meerderheidsaandeelhouder en bestuurder van deze BV, het is zijn eigen onderneming. Nu hij maar één schuldeiser heeft, is niet voldaan aan het wettelijke vereiste van pluraliteit van schuldeisers. Hij wil dat het uitgesproken faillissement wordt vernietigd.
Summierlijk
In de Faillissementswet staat dat de faillietverklaring wordt uitgesproken indien ‘summierlijk’ blijkt (dus na een kort, eenvoudig onderzoek door de rechtbank of het hof) van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat een schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. De schuldeiser die een faillissementsverzoek indient moet ook een vorderingsrecht hebben. En er moet minstens één steunvordering zijn om tot faillietverklaring over te gaan.
Pluraliteit
Duidelijk is dat de Belastingdienst een vordering op de man heeft. Volgens de Belastingdienst heeft de BV een vordering op de man van € 77.000. Dus is sprake van pluraliteit. Volgens de man echter is alles tussen hem en zijn BV afgewikkeld. Hij zegt dat hij pas ter zitting met deze visie van de Belastingdienst wordt geconfronteerd en dat hij hierdoor dus wordt overvallen.
Extra tijd
Het hof is van oordeel dat de man meer tijd moet krijgen om op de stelling van de Belastingdienst te reageren, voordat over de vraag of sprake is van pluraliteit kan worden geoordeeld. Om die reden houdt het hof de behandeling van de zaak aan. De man moet binnen twee weken schriftelijk reageren op de stelling van de Belastingdienst dat zijn BV een vordering op de man heeft. Daarna heeft de Belastingdienst twee weken de tijd om daar weer op te reageren. En vervolgens krijgt de curator nog twee weken de tijd om op die stukken te reageren. Uitstel wordt niet verleend: reageert de man of de Belastingdienst niet binnen die termijn, dan gaat het hof ervan uit dat deze partij geen schriftelijke reactie wil geven. Dan mag alleen de curator nadere informatie verstrekken. Op basis van de overgelegde stukken zal het hof de zaak afdoen, of zal het een nieuwe mondelinge behandeling gelasten.