In het financieel-economisch bestuursrecht wordt een boete met maximaal € 2.500 gematigd als de redelijke termijn met hooguit twaalf maanden is overschreden. Eerder ging een rechtbank nog uit van een veel hogere matiging.
Wie procedeert over bestuurlijke boetes kan te maken krijgen met overschrijding van de redelijke termijn. In dat geval wordt de hoogte van de boete gematigd. In een recente uitspraak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) overwegingen gewijd aan de omvang van deze matiging.
Redelijke termijn
In het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens staat dat gerechtelijke procedures – ook die over bestuurlijke boetes – binnen een ‘redelijke termijn’ moeten worden afgerond. Die is in beginsel overschreden als een procedure in drie instanties (bezwaar, beroep en hoger beroep) in haar geheel langer duurt dan vier jaar. Binnen deze termijn heeft de rechtbank twee jaar de tijd om uitspraak te doen. Duurt dit langer, dan is de redelijke termijn ook overschreden. Deze overschrijdingen komen regelmatig voor, soms met enkele maanden, soms zelfs met meer dan een jaar.
Matiging
Doet een overschrijding zich voor, dan kan de bestuursrechter de hoogte van de bestuurlijke boete matigen, zo’n vijf procent van de boete bij een overschrijding van zes maanden of minder. En tien procent als de overschrijding tussen de zes en twaalf maanden bedraagt. Bij deze matigingen wordt een maximum van € 2.500 gehanteerd. Wordt de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden overschreden, dan kan de bestuursrechter handelen zoals hem goeddunkt. Vaak past hij een matiging toe van vijftien procent (tussen twaalf en achttien maanden), en boven de achttien maanden is de matiging dan twintig procent.
Frustratie
Het CBb kwam tot deze uitgangspunten nadat de rechtbank Rotterdam in 2024 oordeelde dat veel hogere maximumbedragen passend waren – zelfs tot € 100.000 bij een lange overschrijding (anderhalf tot twee jaar) van de redelijke termijn. In het hoger beroep tegen deze zaak stelde het CBb dat die maximumbedragen echt omlaag moesten. Het CBb ziet de matiging van een boete wegens overschrijding van de redelijke termijn als een vorm van immateriële schadevergoeding. Die kan worden toegekend als partijen spanning en frustratie ondervinden als gevolg van de lange duur van de procedure. Bij overschrijding van een jaar wordt ervan uitgegaan dat deze spanning en frustratie voldoende zijn gecompenseerd met € 2.500. De rechtbank vond nog dat dit bedrag ‘nauwelijks gewicht in de schaal legt’. Maar dat vindt het CBb niet relevant: de matiging hoeft niet verder te gaan dan de compensatie voor ondervonden spanning en frustratie en staat verder los van de hoogte van het opgelegde boetebedrag.