Twee personen zijn vennoot van een inmiddels ontbonden vof. In 2006 verschaft de bank aan de vof een krediet. Als de vof en beide vennoten in 2011 failliet worden verklaard, dient de bank haar vordering in bij de curator. Na opheffing van het faillissement dagvaardt de bank de vennoten op 26 september 2013 om het openstaande bedrag geïnd te krijgen. Hoewel de rechtbank die vordering toewijst, wordt er niet betaald. Dan wendt de bank zich tot de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant.
Volgens de bankvoorwaarden is het krediet na het faillissement onmiddellijk opeisbaar. Beide ex-vennoten zijn daarvoor hoofdelijk aansprakelijk. Volgens de vennoten (een man en een vrouw) is de vordering van de bank verjaard. In het Burgerlijk Wetboek staat dat een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst vijf jaar nadat de vordering opeisbaar is geworden verjaart. Dat was hier op de dag van het faillissement, in maart 2011. De verjaringstermijn liep dus af in maart 2016.
Stuiting
Maar als die verjaring wordt ‘gestuit’, dan gaat een nieuwe termijn van vijf jaar lopen. Een verjaring kan worden gestuit door het instellen van een eis en door iedere andere daad van rechtsvervolging die in de vereiste vorm geschiedt en door een schriftelijke aanmaning. Het indienen van de vordering bij de curator op 22 maart 2011 is een daad van rechtsvervolging waardoor de verjaring is gestuit. Daardoor is de termijn van vijf jaar opnieuw begonnen, de nieuwe verjaringstermijn liep af op 22 maart 2016. De vervolgvraag luidt: heeft vóór die datum een nieuwe stuitingshandeling plaatsgevonden? Ja, de bank heeft op 26 september 2013 de vennoten gedagvaard. Hierdoor is een nieuwe termijn van vijf jaar gaan lopen, die afliep op 26 september 2018.
Twee aanmaningen
In die jaren is de mannelijke vennoot voor de tweede keer failliet verklaard. Zijn faillissement liep van 14 november 2017 tot 15 januari 2019. In de Faillissementswet staat dat wanneer een verjaringstermijn afloopt gedurende het faillissement, de termijn doorloopt tot zes maanden na het einde van het faillissement. Hier dus op 15 juli 2019. De bank heeft de verjaring gestuit door het sturen van twee aanmaningen, de laatste in september 2021. Sindsdien zijn er minder dan vijf jaar verstreken. De vordering op de man is dus niet verjaard.
Brief
Ook de vordering op de vrouw is niet verjaard. In juli 2016 heeft de bank een brief naar haar gestuurd, waarin ze wordt gesommeerd het openstaande bedrag te betalen. Die brief is een stuitingshandeling. Vervolgens heeft de bank, net als bij de man, de verjaring gestuit door het sturen van de aanmaningen, de laatste in 2021. Sindsdien zijn er minder dan vijf jaar verstreken, dus is er ook geen sprake van verjaring ten aanzien van de vrouw. De kantonrechter wijst de vordering van de bank tot betaling van het openstaande bedrag toe. Het vonnis is van augustus 2022 maar is pas in juli 2025 gepubliceerd.