Als er in een gemeente een nieuwe Algemene Plaatselijke Verordening komt, krijgen twee coffeeshops te maken met aangepaste exploitatievergunningen. Daar zijn ze niet blij mee, maar de burgemeester deed niets verkeerd.
Twee personen exploiteren elk een coffeeshop (stichting) en beschikken over een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd. Dat verandert als de gemeenteraad een nieuwe Algemene Plaatselijke Verordening vaststelt. Daartegen tekenen de exploitanten bezwaar en beroep aan, maar verliezen dat. Er loopt nog een hogerberoepsprocedure.
Exploitatievergunning
Tegelijkertijd dienen beiden een aanvraag in voor een (nieuwe) exploitatievergunning. Die wordt verleend voor vijf jaar en staat op naam van de bestuurders van de stichtingen. Bij de rechtbank Overijssel stelt het tweetal dat de vergunningen eerder op naam van de stichtingen stonden. Dat willen zij graag zo behouden, in verband met de continuïteit van de bedrijfsvoering.
Bedrijfsvoering
Volgens de rechtbank heeft de burgemeester de exploitatievergunningen op naam van de bestuurders kunnen zetten. Dat dit de continuïteit van hun bedrijfsvoering in gevaar zou brengen, hebben ze onvoldoende onderbouwd en geconcretiseerd. Dat de coffeeshops niet meer going concern kunnen worden overgedragen, gaat niet op. Ook als de exploitatievergunning op naam van de rechtspersoon staat, moet de verkrijgende partij bij een bedrijfsoverdracht zelfstandig een (nieuwe) exploitatievergunning aanvragen. De vergunning is niet overdraagbaar.
Paracommerciële instellingen
De exploitanten stellen dat coffeeshops ‘paracommerciële instellingen’ zijn en dat de exploitatievergunning daarom (dit staat in de APV) op naam van de stichting moet staan. Maar de rechtbank zegt dat het feit dat de coffeeshops worden geëxploiteerd door een stichting er nog geen paracommerciële instelling van maakt. De APV geeft daar een omschrijving van en coffeeshops voldoen daar niet aan. Nu het geen paracommerciële instellingen zijn, hoefde de burgemeester de exploitatievergunningen niet aan de rechtspersonen te verlenen.
Toetsmoment
De exploitanten verzetten zich ook tegen de vergunningverlening voor vijf jaar. Dat had onbeperkt moeten zijn. Het gaat om legale horeca-activiteiten en dan hoeft de burgemeester na vijf jaar geen ‘toetsmoment’ in te bouwen. Er zijn al reguliere handhavingsinstrumenten, er zijn geen incidenten geweest en er is ook geen sprake van overlastmeldingen. De burgemeester acht de beperking van de geldigheidsduur gerechtvaardigd vanwege de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat.
Evenredig
Daar gaat de rechtbank in mee. Een exploitatievergunning met een beperkte looptijd verplicht de burgemeester om aan het eind daarvan te toetsen hoe de horeca-activiteiten zich verhouden tot de directe omgeving, de openbare orde en of nog wordt voldaan aan de geldende voorwaarden. Ook kan de burgemeester op dat moment opnieuw een Bibob-toets uitvoeren. Dat er geen incidenten zijn geweest, maakt dit niet anders. Resultaten in het verleden bieden geen garanties voor de toekomst. De rechtbank oordeelt dat de beperking evenredig is aan de dwingende reden van algemeen belang.