Een verlieslatend bedrijf dat failliet is verklaard voortzetten binnen dezelfde groepsmaatschappij, dat is vragen om moeilijkheden. In deze zaak werd een ‘stroppenmaatschappij’ opgezet met serieuze consequenties voor het bestuur.
Een BV produceert afsluiters voor de olie- en gasindustrie. Het bedrijf is vanaf haar oprichting in 2012 verliesgevend en in 2017 is het dan ook failliet verklaard. De BV had één klant, die echter meer dan een klant bleek te zijn. Deze ‘klant’ behoorde tot dezelfde groep als de BV, heeft diens verliesgevende activiteiten voortgezet en is inmiddels ook failliet. De curator vordert dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant voor recht verklaart dat de bestuurders van de failliete BV (een echtpaar) hun taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld, dat het aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement en dat zij daarvoor een schadevergoeding moeten betalen.
Stroppenmaatschappij
De voortgezette ondernemingsactiviteiten waren voor de klant en haar crediteuren uiterst risicovol, stelt de curator. Er was geen externe financiering en de klant was daarvoor geheel afhankelijk van haar groepsmaatschappijen. Er waren nauwelijks vermogensbestanddelen. De curator spreekt van een ‘stroppenmaatschappij’ waarin de schulden van de groep terechtkwamen, belastingschulden liepen in de miljoenen. Belangen van de crediteuren werden geheel opgeofferd aan het belang van de groepsmaatschappijen. Dit gebeurde ook al toen de BV nog actief was, in de jaren daarvoor.
Hoofdelijk aansprakelijk
De bestuurders hebben hier weinig tegenin gebracht, zodat de rechtbank dit betoog volgt. De regels zijn als volgt. Bij een faillissement is elke bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijkheid voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan. Dit geldt indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Het moet gaan om wat er in de periode van drie jaren voorafgaande aan het faillissement is gebeurd. Is aan het bestuur décharge verleend, dan betekent dit niet dat deze vordering niet kan worden ingesteld.
Bewuste keuze
Duidelijk is dat de klant de plaats van de BV in de groep heeft overgenomen en diens ondernemingsactiviteiten op een andere locatie heeft voortgezet, na het faillissement van de BV. Het gaat om een identieke functie en plaats in de groep en dezelfde aard van de ondernemingsactiviteiten. Zo werd een ‘stroppenvennootschap’ gecreëerd, wat een bewuste keuze van de bestuurders was, oordeelt de rechtbank: anders had de leiding wel aanpassingen in de structuur van de bedrijfsvoering gemaakt, zeker nu de BV onder een zware schuldenlast ten onder is gegaan.
Onbehoorlijke taakvervulling
Omdat verlieslatende ondernemingsactiviteiten bewust ten koste van haar crediteuren zijn voortgezet, heeft de leiding zich schuldig gemaakt aan kennelijk onbehoorlijke taakvervulling, wat heeft geleid tot het faillissement van de klant. De bestuurders zijn hoofdelijke aansprakelijk om het tekort in het faillissement aan de curator te vergoeden. Ze moeten als voorschot € 2 miljoen betalen, de rest van de schade wordt later bepaald.