Een goederenvervoerder dreigt failliet te gaan. Ze wil graag dat haar aandeelhouders bijspringen en beroept zich op een door de aandeelhouders afgegeven garantstelling. Maar de vervoerder kan aan die garantstelling geen rechten ontlenen.
Om precies te zijn vordert de vervoerder bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant een bedrag van bijna € 4 miljoen van haar aandeelhouders. Zij baseert zich op een garantstelling, waarmee haar aandeelhouders richting de Inspectie Leefomgeving & Transport (ILT) hebben verklaard garant te staan voor schulden van de vervoerder. Deze garantstelling was nodig om een vereiste licentie van ILT te verkrijgen. Volgens de aandeelhouders had de garantstelling niet het doel om aan de vervoerder aanvullende financieringen te verstrekken.
Garantstelling
In de garantstelling staat dat de aandeelhouders garant zullen staan en ‘zich hoofdelijk aansprakelijk stellen’ voor de uit de rechtshandelingen van de vervoerder voortvloeiende schulden die in het jaar 2025 ontstaan. De garantstelling is gericht tot ILT. De vervoerder meent hieruit te kunnen afleiden dat haar aandeelhouders verplicht zijn het gevorderde bedrag over te maken om een faillissement af te wenden.
Schuldeisers
Daar is de voorzieningenrechter het niet mee eens. Met de garantstelling is geen garantie verleend aan de vervoerder, maar aan de schuldeisers van de vervoerder. De garantstelling biedt daarom geen grond voor de vervoerder om op eigen titel aanvullende financiering af te dwingen bij haar aandeelhouders.
Belangenafweging
Dat de vervoerder zonder financiering failliet dreigt te gaan, maakt de zaak niet anders. Volgens de rechter weegt het belang van de aandeelhouders om niet zonder contractuele basis miljoenen te moeten bijdragen zwaarder dan het belang van de vervoerder bij het voorkomen van faillissement. De voorzieningenrechter wijst de vordering daarom af.